Specialist in tekeningen en aanvraag van de vergunning voor elk type dakkapel! Heeft u vragen of wilt u meer informatie? Neem geheel vrijblijvend contact met ons op!
Een dakkapel in Roermond is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, voor het straatbeeld zeer bepalend. Voor dakvlakken die gericht zijn op het openbaar gebied geldt dat de dakkapellen een ondergeschikte toevoeging moeten zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van het straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak dient te worden gestreefd naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen.
De algemene criteria zijn terug te voeren op de zogenoemde algemeen aanvaarde kwaliteitsprincipes.
Zij hebben betrekking op architectonisch ontwerp en worden onderverdeeld in de categorieën:
– schaal en maatverhoudingen;
– relatie tussen vorm, constructie en gebruik;
– evenwicht tussen complexiteit en helderheid;
– relatie tussen bouwwerk en omgeving.
De waarnemer ervaart, bewust of onbewust, de schaal en maatverhoudingen van een bouwwerk op basis van een wetmatigheid die tot stand is gekomen door stijlontwikkelingen in de architectuur. De afmetingen van onderdelen van een bouwwerk en de verhoudingen ten opzichte van elkaar vormen samen de compositie van het bouwwerk. De kracht van een compositie is groter naarmate de schaal en maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Spanning en contrast hebben daarin ook hun werking. Daken, bijvoorbeeld, vormen een belangrijk element in de totale compositie van een gebouw. Als toegevoegde elementen, zoals dakkapellen, te dominant zijn in het hellende dakvlak verstoren zij niet alleen het beeld van het gebouw zelf maar ook van de omgeving waarin dat gebouw staat. Dat geldt ook voor andere toegevoegde elementen, zoals een erker in een gevel en de maatvoering van raampartijen op de begane grond en de bovenliggende verdieping(en). Alles dient in samenhang te worden ontworpen. Als bouwwerken er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine onderdelen voldoen ze niet aan redelijke eisen van welstand. Een bouwwerk voldoet wel aan redelijke eisen van welstand als schaal en maat van de ruimtes, de volumes en de vlakverdelingen in harmonie op elkaar zijn afgestemd.
Het welstandstoezicht is weliswaar gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, toch kan de vorm van een bouwwerk niet los worden gezien van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Een bouwwerk wordt allereerst gemaakt om te worden gebruikt. Niet alleen gebruik (functie) maar ook de constructie is mede bepalend voor de vormgeving van een bouwwerk. In deze zin heeft de vormgeving van een bouwwerk een relatie met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is. Dit betekent echter niet dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. De verschijningsvorm is méér dan een optelsom van gebruik en constructie. Er zijn andere factoren of aspecten die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan overheersen, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn functie. Als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en kwaliteit en voldoet niet aan redelijke eisen van welstand
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld van een gebouw dat men vasthoudt. Symmetrie, ritme, herkenbare vormen en materialen, zijn thema’s die het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk maken de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te herleiden tot een begrijpelijk beeld. Een bouwwerk moet de waarnemer kunnen blijven prikkelen en hoeft zijn geheimen niet direct prijs te geven. Er mag een beroep worden gedaan op de creativiteit van de voorbijganger. Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simplisme of in complexiteit. Complexiteit inde architectonische compositie ontstaat wanneer meerdere thema’s tegelijkertijd aan de orde komen en met elkaar in verband worden gebracht. Een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand als structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid of complexiteit verloren gaat.
Door middel van materialen, kleuren en textuur (oppervlaktebehandeling) krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialenkleuren en textuur is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen, kleuren en textuur teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand als materiaal, kleur en textuur het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de passen in de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Bij het oprichten van een gebouw is er sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte. Gevels vormen zowel het exterieur van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte. Verwacht wordt dat de ontwerper een gebouw, ook al contrasteert dit met zijn omgeving, zorgvuldig ontwerpt en daardoor de omgeving respecteert. Een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand als het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Naast de bebouwing in het bijzonder welstandsgebied zijn in Roermond aan het eind van de 19de en in het begin van de 20ste eeuw uitbreidingswijken gebouwd met een compacte woonbebouwing. De gevelarchitectuur komt met name tot uitdrukking in de vlakke straatwanden. Op de hoeken van bouwblokken komen vaak verbijzonderingen voor. De bouwblokken in de vooroorlogse gebieden hebben een sterk gesloten karakter en zijn opgebouwd uit geschakelde en twee-onder-één-kapwoningen, en in sommige gevallen uit vrijstaande woningen die geen verspringingen in de rooilijn vertonen. De bouwmassa is vrijwel altijd opgebouwd uit twee bouwlagen uitgevoerd in aardkleurig metselwerk en een zadeldak of een (geknikt) schilddak met donkere keramische pannen (rood, antraciet). Daarnaast zijn elementen als erkers, balkons en dakkapellen vaak geïntegreerd in het ontwerp en is de kap voorzien van een fors overstek en/of bijzondere detaillering. Geaccentueerde daklijsten en doorgetrokken lijsten, boven erkers en entrees, zorgen voor een sterke horizontale geleding binnen de geschakelde bouwblokken. De periode van de wederopbouw wordt getypeerd door een seriematige woningproductie, waarbij prefabricage een steeds grotere rol gaat spelen. Aanvankelijk blijft de vormgeving nog kleinschalig. Later, vanaf eind jaren 50, gaat dit over in steeds grootschaliger (prefab)productie. De woongebieden die gebouwd zijn in de periode 1940-1960, deels de wederopbouwperiode, worden gekenmerkt door een orthogonaal stratenpatroon met uniforme, losstaande bebouwingsstroken, waardoor de huizen en blokken rondom zichtbaar zijn. De wijken zijn ruim van opzet en hebben door de inpassing van pleinen een groen karakter. De hogere woongebouwen (portiekflats, duplexwoningen en flats) liggen aan gemeenschappelijk groen. De vrijstaande huizen en bungalows liggen veelal in een ruime tuin en hebben ieder een eigen karakter. De architectuur van de rijwoningen, middelhoog- en hoogbouw is gebaseerd op een herhaling van de woning als basiseenheid en de leesbaarheid daarvan in de compositie. De hoekwoningen zijn, op een enkel raam in de zijgevel na, gelijk aan de tussenwoningen. Langs één straat staat meestal één type woning. Bij flats bestaat de begane grond vaak uit rijen bergingen. Daarna breekt een periode aan die wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan bouwstijlen. Diverse wijken hebben een eigen karakteristiek met geheel verschillende architectuur, van niet-traditioneel (jaren 30-stijl) tot neomodern (kubistisch, staal beton, glas). Per blok, straat of buurtkunnen vaak meerdere typen woningen voorkomen.
– behoud van een samenhangend straatbeeld door afstemming van bouwplannen op de belendende bebouwing. De accenten dienen te liggen op het behoud van samenhang in de afzonderlijke bouwblokken en de wijken als geheel.
– bij bouwblokken die één stedenbouwkundig geheel vormen zijn toevoegingen per woning ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de ritmiek van het geheel. Hierbij is een eenmaal gerealiseerde toevoeging de standaard uitvoering voor de overige panden.
Wijzigingen dienen in overeenstemming te zijn met maat en schaal van de bestaande architectuur. Vanwege de diversiteit in architectuur geldt voor nieuwbouw een grotere ontwerpvrijheid, waarbij rekening moet worden gehouden met het karakter van de bebouwing in de omgeving. Daarvoor zijn de onderstaande richtlijnen opgesteld:
– pas (vervangende) nieuwbouw zorgvuldig tussen de bestaande bebouwing in.
– respecteer, in geval van wijzigingen aan een woning in een rij of bij twee-onder-een-kap, de totale gevelcompositie en bij geschakelde woningen de herhaling in de gevelritmiek en de dakopbouwen.
– voer opbouwen per type, rij of blok in eenzelfde vormgeving uit.
– respecteer aanwezige/authentieke details, zoals overstekken, geaccentueerde daklijsten, erkers en balkons.
– neem bij verbouw of renovatie het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik als uitgangspunt.
Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, voor het straatbeeld zeer bepalend. Voor dakvlakken die gericht zijn op het openbaar gebied geldt dat de dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van het straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak dient te worden gestreefd naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen. In plaats van een dakkapel kunnen ook dakramen worden aangebracht. Deze zijn minder dominant in het straatbeeld. Ook voor dakramen geldt het streven naar herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.
Een dakkapel in het voor- en zijdakvlak is welstandsvrij als:
– de dakkapel gelijkvormig is aan eerder geplaatste dakkapellen op het betreffende dakvlak van het gebouw of bouwblok.
– de dakkapel een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw.
– bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok in een regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus niet boven elkaar gerangschikt worden.
– bij een individueel hoofdgebouw de dakkapel gecentreerd is in het dakvlak of gelijk is aan geleding voorgevel.
– indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw
– materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw.
– er geen overmaat aan detailleringen wordt toegepast, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten.
– er een beperkte toepassing van dichte panelen in het voorvlak, eventueel alleen in ondergeschikte mate tussen de glasvlakken is.
– de zijwanden dakkapel in donkere kleur of in kleur van het dakvlak wordt afgewerkt
Bij een aantal afwijkende kapvormen zijn naast bovenstaande sneltoetscriteria voor de voor- en achterkant een aantal aanvullende welstandscriteria van toepassing. In geval van combinaties van verschillende dakvormen zal door de Cie BK per situatie een afweging gemaakt worden van de toelaatbare uitbreidingen.
– Zadeldak met hellingshoek kleiner dan 30 graden. Soms geeft een zadeldak door de flauwe helling weinig tot geen gelegenheid om een dakkapel toe te passen. Door de flauwe helling wordt de bovenzijde van de dakkapel namelijk (nagenoeg) gelijk met de nok. Hierdoor worden het dakvlak en het silhouet te sterk aangetast, daarom is het plaatsen van een dakkapel op een zadeldak met een helling kleiner dan 30 graden welstandshalve ongewenst.
– Zadeldak met hellingskoek groter dan 30 graden. De bovenstaande sneltoetscriteria voor dakkapellen zijn hier van toepassing.
– Zadeldak met wolfseind. De beperkte maat van het wolfseind is ongeschikt voor toevoegingen. De zijdakvlakken zijn hiervoor meer geschikt, en dienen behandeld te worden als het zadeldak. Hierbij dienen de wolfseinden gerespecteerd te worden. Dakopbouwen zijn daarom niet gewenst.
– Zadeldak met vliering. De basismaat van de vliering is te gering om een dakkapel of -opbouw te realiseren. Plaatsing hoog in het dakvlak geeft een onevenwichtig beeld. Bij deze dakvorm zijn dus geen dakkapellen op dakvlak mogelijk.
-Schild-, tent- of piramidedak. Het karakter van deze kapvormen, met naar de nok toelopende hoekkepers, vereist een zeer beperkte afmeting van de dakkapel. Bij situering van de dakkapel dient respect te zijn voor de hoekkepers en dient minimaal één meter dakvlak Vrij te blijven, gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel.
– Mansardedak. Een daktoevoeging aan de achterkant is toegestaan in het onderste deel van het dakvlak. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een schuin afgedekte dakkapel en een dakkapel met plat dak. In beide gevallen dient de bovenaansluiting met het dakvlak op de knik van het dakvlak plaats te vinden.
– Lessenaarsdak. Voor dakkapellen op lessenaarsdaken gelden dezelfde uitgangspunten als voor zadeldaken. Afhankelijk van de hoek van het dak en de nok- en goothoogte gelden verschillende regels. Wanneer de hoek kleiner is dan 30 graden is een dakkapel welstandshalve niet wenselijk. Bij eenhoek kleiner dan 45 graden is een dakkapel aanvaardbaar wanneer de hoogte onder de nok meer dan 2,70 m. meet.
– Asymmetrisch dak. Een dakkapel hoog in het dakvlak geeft bij een asymmetrisch dakvlak een onevenwichtig beeld en is welstandshalve niet gewenst. Het advies hier is omzetten naar het andere dakvlak. In het algemeen worden dakkapellen onder in het dakvlak toegepast. Door de grootte van het dakvlak ontstaat hiermede een goed en evenwichtig beeld. Door de hoogte van het dakvlak is hier een dakkapel met een inwendige hoogte tot de verdiepingsvloer voorstelbaar. Een dakkapel aan de achterzijde is welstandsvrij.
Nota beeldkwaliteit dakkapel gemeente Roermond
Informatie aanvraag omgevingsvergunning dakkapel gemeente Roermond